VRIJDAG 16 SEPTEMBER 2011
Dag 13: Saint-Brice-Cazaubon: 113 Km. Totaal 1361 km.
Ik vond al dat de Fransen vandaag wel zeer vriendelijk waren want ze stopten spontaan als ze me zagen. Toen ik vanmiddag in een cafe mijn handen ging wassen en in de spiegel keek zag ik echter de echte reden van hun stoppen. Mijn hoofd is zo rood vanwege de zon dat ze het gewoon als een rood verkeerslicht aanzien…
Het vertrek uit Saint-Brice gaat vanmorgen wat moeizamer. Het was al warm vanaf de start maar ondergetekende vergat doodsimpel ‘Het Ding’ aan te zetten zodat we nu ineens in het midden van ergens staan. Zonder te weten waar we juist zitten en nog net iets belangrijker; waar we naartoe moeten.
In het routeboek zie ik een oude molen als herkenningspunt maar we zijn ondertussen al verschillende molens voorbij gefietst.
Die ene auto die hier per uur langskomt, stopt uitgerekend op de plaats waar wij ons proberen te oriënteren. De man wijst ons de goede richting aan en ietsje later ontdek ik mijn flater met Het Ding. Stiekem zet ik de navigatie op en krijg de bevestiging dat we terug op het goede spoor zitten. Dat goede spoor moet ons in Bazas krijgen, een laatste dorp voordat we het grootste bos van Europa binnenrijden. In de hoop dat we er nog ooit uitgeraken.
Op plan leek het simpel; even die veertig kilometer tot Bazas afhaspelen, eten en voorraad inslaan en dan de zestig kilometer bos doorkruisen om daarna nog even twintig kilometer te rijden voor het eerstvolgend hotel…
Die eerste veertig kilometer zijn niet alleen zwaar heuvelachtig, maar het wordt ook nog eens met het uur warmer. Pas tegen de middag slagen we erin om Bazas te bereiken.
We zien eruit alsof we de Sahara doorkruist hebben en moeten noodgedwongen even terug op krachten komen, in de schaduw op een terras met uitzicht op een middeleeuws plein.
Als we onze bestelling doorgeven kraken onze stemmen en het ijs dat we bij de cola krijgen verdwijnt pijlsnel achter onze truitjes.
We blijven lang zitten, daar op die heerlijke plaats in de schaduw.
We babbelen over het verloop van deze reis en wat de tocht teweegbrengt. Hoe het verder moet als we terug thuis zijn. Binnen een aantal maanden mag Jacky terug gaan werken en ze kijkt ernaar uit om haar oude positie terug in te nemen. Nog niet zo lang geleden was er twijfel over een toekomst, laat staan dat er zekerheid was over terug gaan werken.
Dat we nu dit soort gesprekken kunnen hebben is een zoete zaligheid.
Ik weet dat ze wat schrik heeft om te gaan werken, niet alleen door het feit dat ze lichamelijk niet meer dezelfde vrouw is, maar ook zal het mentaal terug een aanpassing vragen. Ik probeer haar gerust te stellen.
‘Als je deze tocht kan afmaken, kan je alles aan’.
Ze veegt symbolisch over haar borst en ik weet wat ze wil zeggen.
Het is ongetwijfeld goed bedoeld.
Raad en adviezen die we, meestal ongevraagd, kregen van mensen die waarschijnlijk het beste met ons voor hadden. In de meeste gevallen had je er absoluut niets aan.
In sommige gevallen vroeg je je zelfs af waar zoveel domheid vandaan kwam.
‘De tante van de buurvrouw heeft nog jaren geleefd’ of het hele verhaal van iemand die je niet kende en die je na het horen van dat verhaal trouwens nooit wilde leren kennen.
Mensen die je koud overvielen met de vraag of we borstreconstructie overwogen. Er waren er zelfs die heel zelfverzekerd afkwamen met ‘Wacht maar, binnen een jaar of twee ga je dat zeker doen’. Terwijl ze zelf nog niet in de verste verte ooit iets met borstkanker te maken hadden. Maar dat waren de dingen die je heel snel leerde negeren.
Een akkefietje in het randgebeuren van je hart.
Af en toe ging het alarm echter af. Niet omdat men je bewust wou pijnigen, maar omdat die mensen gewoon een verstandelijke blackout hadden. Of zo werden geboren.
Eén keer liep het bijna uit op een verhitte discussie. Iemand die een opleiding tot een soort therapeut volgt kwam naar me toe om te vragen hoe het met Jacky ging. Ze vroeg of we de hulp van therapeuten overwogen. Toen ik er niet positief op antwoordde ging ze verder door te beweren dat ‘kanker werd veroorzaakt door trauma’s of onverwerkte dramatische gebeurtenissen uit het verleden’.
Mijn intern commandocentrum laadde alle beschikbare torpedo’s. De gepantserde tussenschotten gingen dicht en de afweermunitie werd op scherp gezet.
Het vernietigend antwoord lag op het puntje van mijn tong.
Maar toen realiseerde ik me dat mijn visie anders was, ik was gegroeid, bekeek de dingen tegenwoordig vanuit een heel ander perspectief. Ik moest in staat zijn om dit soort opmerkingen te negeren. Het kon me niet meer schelen in welke magie of duistere krachten anderen geloofden. En ik was al helemaal niet meer van plan om kostbare tijd en energie te verprutsen.
Ik deed dus waar ik goed in ben; één wenkbrauw ophalen. Laat die toekomstige therapeut dat maar eens analyseren.
Zo af en toe gaat dat negeren iets moeilijker. Soms slaagt een geniepige, onverwacht gluiperige opmerking erin om zich even met zijn weerhaakjes in mijn ziel vast te klampen voordat ik er in slaag om het onding van me af te meppen.
De voorlopige winnaar van ‘uitspraken die partners van kankerpatiënten knockout krijgen’ heeft me een complete slapeloze nacht bezorgt.
Ik vertelde het nooit aan Jacky.
Op een feestje kwam een kennis bij me staan.
‘Hoe is het met de vrouw?’ Een vraag die ik zo dikwijls hoor dat ik mijn antwoordbandje op automatische piloot afspeel.
‘Goed. Wat ups en downs, maar wie heeft dat niet?’ Zo grijs gedraaid dat ik de krassen van de naald kan horen.
‘Het is misschien raar om te zeggen, maar een vriendin is na vijf jaar hervallen en moet nu opnieuw aan de chemo. Het ziet er echt niet goed uit’
Tja. Daar sta je dan. Ongewapend. Spijtig genoeg.
Iets in mijn blik moet een verwittiging gestuurd hebben. Het gesprek was hiermee afgelopen. Ik heb me naderhand nog vele keren afgevraagd waarom die woorden wel raak waren.
Ondertussen heb ik een soort olifantenhuid gekweekt voor dit soort dommigheden. Een verstandig alternatief voor de andere mogelijkheid die ik overwoog; een goedgeplaatste kopstoot.
Hoe moet het dan? Hoe kan je iemand helpen, een hart onder de riem steken, een beetje opbeuren op momenten dat het superlatief van zwaar kan gebruikt worden?
Een minderheid, haast een enkeling, heeft die gave. Ze vragen gewoon hoe het met je gaat.
En dan luisteren ze. Echt luisteren. Ze geven je geen mislukte of ongevraagde raad, geen adviezen, geen bloemlezing. Ze laten je praten, tenminste als je er behoefte aan hebt. Of ze respecteren de dingen waarover je niet meer wil praten.
Ze antwoorden met een gemeende schouderklop. Dat zijn degenen die de last heel even verlichten.
Beladen met gevulde drinkbussen, zo’n drie liter water, en twee extra flessen van anderhalve liter vertrekken we dan toch eindelijk richting bos.
Het is heet, zo heet dat zelfs de vogels en de krekels het laten afweten. Het wegdek is op sommige plaatsen gesmolten zodat de banden een plakkend geluid maken als je erover rijdt. Het voelt aan alsof je de ovendeur even opendoet om te zien of het brood al gebakken is.
Op onze tocht door dit woud moeten we drie kleine dorpjes tegenkomen. We concentreren ons dus op elk volgend dorpje om de afstand te breken. Gelukkig is het ondertussen redelijk vlak zodat we onze zware fietsen snelheid kunnen geven.
Rijden op deze plek is behoorlijk vreemd. Eerst is de weg nog redelijk breed en zie je af en toe een auto of een vrachtwagen beladen met boomstammen. Al snel worden de wegen smaller en komt je slechts zelden nog iemand tegen. In Lerm-et-Musset, het eerste uitgestorven dorpje, staat een behoorlijk overdreven kerk voor de paar huizen van dit dorp. We zoeken in het gebouw de koelte op, branden enkele kaarsen en verwonderen ons over het feit dat deze kerk in 1600 werd gebouwd.
Dit is de tijd van Aramis, Athos, Porthos en D’Artagnan. Dat wij nu kunnen rondlopen in een gebouw waar de musketiers nog stappen hebben gezet, stemt ons even tot nadenken.
Wij zijn geen musketiers, voor ons geen paarden die wachten. Ons vervoermiddel heeft trappers en die moeten we nog belachelijk dikwijls ronddraaien om op onze eindbestemming te geraken. Terug buiten is het nu nog warmer en we offeren een beetje water op om onze hoofden af te koelen. Snel in het zadel want tijdens het fietsen heb je tenminste nog iets wind.
De wegen zijn kaarsrecht en soms kan je kilometers ver kijken. We blijven goed opschieten maar we stoppen dikwijls om te drinken en even te rusten. Dit is niet het weer voor Jacky, ze kan niet tegen de warmte, niet tegen de zon op haar hoofd. Ik begin al rond te kijken naar een boshutje waar we desnoods kunnen overnachten maar Jacky blijft doorzetten. Deze vrouw is geen trutje. Ik verplicht onszelf om elke vijf kilometer te stoppen omdat ik vrees dat we er anders helemaal niet geraken.
De volgende dorpen zijn ook uitgestorven, geen kat te zien. Ligt het aan de hitte en zoekt iedereen koelere oorden op? Onze watervoorraad begint te slinken, maar ik had nog enkele blikjes drank in de tassen die nu meer dan ooit van pas komen. De wegen blijven lang en recht maar zijn nu zo smal dat we nog net naast elkaar kunnen fietsen. We komen een paar keer een soort nederzetting tegen die op de kaart zelfs niet vermeld staat. Het is niet meer dan een kleine verzameling van een soort tijdelijke permanente verblijven die zo gekozen zijn dat ze absoluut niet bij elkaar passen. We hebben sterk het gevoel dat ze op, of net over, het randje van illegaliteit zijn. Dat gevoel wordt versterkt als we voertuigen zonder nummerplaat zien staan. We zijn in de far west beland.
In de late namiddag belanden we terug in de beschaving als we ineens voor de drukke D933 staan. We weten dat we erover moeten, maar we weten ook dat hierna de beklimming van Parrisot wacht.
Een hindernis die zelfs met een racefiets menig wielertoerist voet aan grond doet zetten. We hebben honderd kilometer in de benen, zijn heter dan een mexicaanse peper en dragen tassen die ze bij Ryan-Air handenwrijvend in ontvangst zouden nemen wegens geld voor extra gewicht.
Maar wij zijn op pelgrimstocht, we moeten naar Lourdes en mogen niet opgeven. We durven het haast niet zeggen maar na vandaag volgen nog twee dagen fietsen en we zijn er.
We nemen die helling, dat laatste monster van de dag. Op onze allerkleinste versnelling, tegen amper zes per uur. Ik rij zo dicht tegen Jacky dat ik haar in geval van nood kan duwen. Ik zie ze zweten en zuchten en bij momenten kijkt ze onder haar stuur door.
Een klein duwtje en nog één en plots staan we hijgend boven.
‘Je bent een beest’ zeg ik tegen haar.
‘Water’ antwoordt ze.
We weten dat we nu bijna in Cazaubon zijn maar we willen nog even stoppen aan de Notre Dame des Cyclistes. Ik heb er over gelezen en er ooit een documentaire over gezien: een grote kapel, gebouwd door een fietsgekke pastoor en helemaal opgedragen aan het wielrennen.
Alle grote wielergoden zijn er ooit geweest en hebben één of andere wielertrui achtergelaten. We mogen ons na deze twee weken ook een wielergodje noemen en lassen een laatste stop in om de kapel te bezichtigen. We fietsen een heel eind over onverhard terrein en moeten de laatste honderden meters te voet doen terwijl we onze fietsen over een heuvelende weide duwen.
De parking aan de kapel is helemaal leeg maar zo ruim dat tijdens hoogseizoen hopen mensen tegelijkertijd kunnen parkeren.
De kapel zelf blijkt groter te zijn dan ik me kan herinneren uit boeken en televisie. Binnen probeer ik mijn trui te wisselen voor een gele trui van Anquetil maar de man blijkt ofwel een dwerg te zijn ofwel moet ik nog een paar maanden onafgebroken fietsen om dezelfde maat te krijgen.
Jacky gunt me deze stop volledig. Meer zelfs, ze maakt er zowaar een fotoreportage van.
Aan de ingang van de grote kapel zit een vrouw achter een tafeltje streng te kijken wat dat stelletje bezweette niet-Fransen in ‘haar’ heiligdom uitspookt.
Ze is duidelijk uitgekozen voor haar kordaat uiterlijk en misschien ook een beetje voor haar onverschrokkenheid. Ze roept Jacky op het matje.
‘Pas photographer!’ klinkt het heel duidelijk. Ik meen haar biceps te zien rollen.
Jacky is echter niet dat hele eind gekomen om zich makkelijk te laten afschepen. Ze kijkt de vrouw terloops aan, flitst duchtig verder en wint kostbare tijd door te doen alsof ze haar niet verstaat.
‘Pas pho-to-grapher!’ Articuleert de franse opnieuw terwijl ze een virtueel fototoestel gebruikt en afkeurend haar hoofd schudt.
‘Aah! (flits) Okee (flits)’ roept Jacky.
‘Geen foto’s?’
Ik zie de vrouw, die uiteraard geen nederlands verstaat, verwonderd kijken naar zoveel vermetelheid.
Ze zet zich schrap voor de volgende ronde maar Jacky is haar te snel af door nog snel een laatste foto te nemen. Daarna steekt ze het toestel met de allerliefste glimlach van de wereld weg.
De vrouw begint nu haar persoonlijke dingen in haar handtas te gooien, teken dat het bijna sluitingstijd is.
We gaan samen naar buiten en zien hoe ze met een reusachtige antieke bronzen sleutel de buitendeur sluit. Ze keurt ons geen blik meer waardig en stuurt haar Peugeotje in een stofwolk weg.
De laatste klim naar Cazaubon stond niet echt als moeilijk aangeschreven. Maar op een dag als vandaag, met deze hitte, is de lange gestage helling moordend. Iemand die deze blog volgt stuurde per mail vleugels door. Dit is het moment dat Jacky ze ook daadwerkelijk gebruikt. Op één of andere manier slaagt ze erin om zonder afstappen boven te geraken.
Als we gedoucht en opgefrist op het buitenterras van dit Chateau Bellevue zitten en klinken op een geslaagde dag durven we voor het eerst echt geloven dat Lourdes haalbaar is.
We klinken opnieuw, ditmaal op elkaars gezondheid.
En dan nog eens, gewoon omdat we dorst hebben.
A bientot
Dag 13: Saint-Brice-Cazaubon: 113 Km. Totaal 1361 km.
Ik vond al dat de Fransen vandaag wel zeer vriendelijk waren want ze stopten spontaan als ze me zagen. Toen ik vanmiddag in een cafe mijn handen ging wassen en in de spiegel keek zag ik echter de echte reden van hun stoppen. Mijn hoofd is zo rood vanwege de zon dat ze het gewoon als een rood verkeerslicht aanzien…
Het vertrek uit Saint-Brice gaat vanmorgen wat moeizamer. Het was al warm vanaf de start maar ondergetekende vergat doodsimpel ‘Het Ding’ aan te zetten zodat we nu ineens in het midden van ergens staan. Zonder te weten waar we juist zitten en nog net iets belangrijker; waar we naartoe moeten.
In het routeboek zie ik een oude molen als herkenningspunt maar we zijn ondertussen al verschillende molens voorbij gefietst.
Die ene auto die hier per uur langskomt, stopt uitgerekend op de plaats waar wij ons proberen te oriënteren. De man wijst ons de goede richting aan en ietsje later ontdek ik mijn flater met Het Ding. Stiekem zet ik de navigatie op en krijg de bevestiging dat we terug op het goede spoor zitten. Dat goede spoor moet ons in Bazas krijgen, een laatste dorp voordat we het grootste bos van Europa binnenrijden. In de hoop dat we er nog ooit uitgeraken.
Op plan leek het simpel; even die veertig kilometer tot Bazas afhaspelen, eten en voorraad inslaan en dan de zestig kilometer bos doorkruisen om daarna nog even twintig kilometer te rijden voor het eerstvolgend hotel…
Die eerste veertig kilometer zijn niet alleen zwaar heuvelachtig, maar het wordt ook nog eens met het uur warmer. Pas tegen de middag slagen we erin om Bazas te bereiken.
We zien eruit alsof we de Sahara doorkruist hebben en moeten noodgedwongen even terug op krachten komen, in de schaduw op een terras met uitzicht op een middeleeuws plein.
Als we onze bestelling doorgeven kraken onze stemmen en het ijs dat we bij de cola krijgen verdwijnt pijlsnel achter onze truitjes.
We blijven lang zitten, daar op die heerlijke plaats in de schaduw.
We babbelen over het verloop van deze reis en wat de tocht teweegbrengt. Hoe het verder moet als we terug thuis zijn. Binnen een aantal maanden mag Jacky terug gaan werken en ze kijkt ernaar uit om haar oude positie terug in te nemen. Nog niet zo lang geleden was er twijfel over een toekomst, laat staan dat er zekerheid was over terug gaan werken.
Dat we nu dit soort gesprekken kunnen hebben is een zoete zaligheid.
Ik weet dat ze wat schrik heeft om te gaan werken, niet alleen door het feit dat ze lichamelijk niet meer dezelfde vrouw is, maar ook zal het mentaal terug een aanpassing vragen. Ik probeer haar gerust te stellen.
‘Als je deze tocht kan afmaken, kan je alles aan’.
Ze veegt symbolisch over haar borst en ik weet wat ze wil zeggen.
Het is ongetwijfeld goed bedoeld.
Raad en adviezen die we, meestal ongevraagd, kregen van mensen die waarschijnlijk het beste met ons voor hadden. In de meeste gevallen had je er absoluut niets aan.
In sommige gevallen vroeg je je zelfs af waar zoveel domheid vandaan kwam.
‘De tante van de buurvrouw heeft nog jaren geleefd’ of het hele verhaal van iemand die je niet kende en die je na het horen van dat verhaal trouwens nooit wilde leren kennen.
Mensen die je koud overvielen met de vraag of we borstreconstructie overwogen. Er waren er zelfs die heel zelfverzekerd afkwamen met ‘Wacht maar, binnen een jaar of twee ga je dat zeker doen’. Terwijl ze zelf nog niet in de verste verte ooit iets met borstkanker te maken hadden. Maar dat waren de dingen die je heel snel leerde negeren.
Een akkefietje in het randgebeuren van je hart.
Af en toe ging het alarm echter af. Niet omdat men je bewust wou pijnigen, maar omdat die mensen gewoon een verstandelijke blackout hadden. Of zo werden geboren.
Eén keer liep het bijna uit op een verhitte discussie. Iemand die een opleiding tot een soort therapeut volgt kwam naar me toe om te vragen hoe het met Jacky ging. Ze vroeg of we de hulp van therapeuten overwogen. Toen ik er niet positief op antwoordde ging ze verder door te beweren dat ‘kanker werd veroorzaakt door trauma’s of onverwerkte dramatische gebeurtenissen uit het verleden’.
Mijn intern commandocentrum laadde alle beschikbare torpedo’s. De gepantserde tussenschotten gingen dicht en de afweermunitie werd op scherp gezet.
Het vernietigend antwoord lag op het puntje van mijn tong.
Maar toen realiseerde ik me dat mijn visie anders was, ik was gegroeid, bekeek de dingen tegenwoordig vanuit een heel ander perspectief. Ik moest in staat zijn om dit soort opmerkingen te negeren. Het kon me niet meer schelen in welke magie of duistere krachten anderen geloofden. En ik was al helemaal niet meer van plan om kostbare tijd en energie te verprutsen.
Ik deed dus waar ik goed in ben; één wenkbrauw ophalen. Laat die toekomstige therapeut dat maar eens analyseren.
Zo af en toe gaat dat negeren iets moeilijker. Soms slaagt een geniepige, onverwacht gluiperige opmerking erin om zich even met zijn weerhaakjes in mijn ziel vast te klampen voordat ik er in slaag om het onding van me af te meppen.
De voorlopige winnaar van ‘uitspraken die partners van kankerpatiënten knockout krijgen’ heeft me een complete slapeloze nacht bezorgt.
Ik vertelde het nooit aan Jacky.
Op een feestje kwam een kennis bij me staan.
‘Hoe is het met de vrouw?’ Een vraag die ik zo dikwijls hoor dat ik mijn antwoordbandje op automatische piloot afspeel.
‘Goed. Wat ups en downs, maar wie heeft dat niet?’ Zo grijs gedraaid dat ik de krassen van de naald kan horen.
‘Het is misschien raar om te zeggen, maar een vriendin is na vijf jaar hervallen en moet nu opnieuw aan de chemo. Het ziet er echt niet goed uit’
Tja. Daar sta je dan. Ongewapend. Spijtig genoeg.
Iets in mijn blik moet een verwittiging gestuurd hebben. Het gesprek was hiermee afgelopen. Ik heb me naderhand nog vele keren afgevraagd waarom die woorden wel raak waren.
Ondertussen heb ik een soort olifantenhuid gekweekt voor dit soort dommigheden. Een verstandig alternatief voor de andere mogelijkheid die ik overwoog; een goedgeplaatste kopstoot.
Hoe moet het dan? Hoe kan je iemand helpen, een hart onder de riem steken, een beetje opbeuren op momenten dat het superlatief van zwaar kan gebruikt worden?
Een minderheid, haast een enkeling, heeft die gave. Ze vragen gewoon hoe het met je gaat.
En dan luisteren ze. Echt luisteren. Ze geven je geen mislukte of ongevraagde raad, geen adviezen, geen bloemlezing. Ze laten je praten, tenminste als je er behoefte aan hebt. Of ze respecteren de dingen waarover je niet meer wil praten.
Ze antwoorden met een gemeende schouderklop. Dat zijn degenen die de last heel even verlichten.
Beladen met gevulde drinkbussen, zo’n drie liter water, en twee extra flessen van anderhalve liter vertrekken we dan toch eindelijk richting bos.
Het is heet, zo heet dat zelfs de vogels en de krekels het laten afweten. Het wegdek is op sommige plaatsen gesmolten zodat de banden een plakkend geluid maken als je erover rijdt. Het voelt aan alsof je de ovendeur even opendoet om te zien of het brood al gebakken is.
Op onze tocht door dit woud moeten we drie kleine dorpjes tegenkomen. We concentreren ons dus op elk volgend dorpje om de afstand te breken. Gelukkig is het ondertussen redelijk vlak zodat we onze zware fietsen snelheid kunnen geven.
Rijden op deze plek is behoorlijk vreemd. Eerst is de weg nog redelijk breed en zie je af en toe een auto of een vrachtwagen beladen met boomstammen. Al snel worden de wegen smaller en komt je slechts zelden nog iemand tegen. In Lerm-et-Musset, het eerste uitgestorven dorpje, staat een behoorlijk overdreven kerk voor de paar huizen van dit dorp. We zoeken in het gebouw de koelte op, branden enkele kaarsen en verwonderen ons over het feit dat deze kerk in 1600 werd gebouwd.
Dit is de tijd van Aramis, Athos, Porthos en D’Artagnan. Dat wij nu kunnen rondlopen in een gebouw waar de musketiers nog stappen hebben gezet, stemt ons even tot nadenken.
Wij zijn geen musketiers, voor ons geen paarden die wachten. Ons vervoermiddel heeft trappers en die moeten we nog belachelijk dikwijls ronddraaien om op onze eindbestemming te geraken. Terug buiten is het nu nog warmer en we offeren een beetje water op om onze hoofden af te koelen. Snel in het zadel want tijdens het fietsen heb je tenminste nog iets wind.
De wegen zijn kaarsrecht en soms kan je kilometers ver kijken. We blijven goed opschieten maar we stoppen dikwijls om te drinken en even te rusten. Dit is niet het weer voor Jacky, ze kan niet tegen de warmte, niet tegen de zon op haar hoofd. Ik begin al rond te kijken naar een boshutje waar we desnoods kunnen overnachten maar Jacky blijft doorzetten. Deze vrouw is geen trutje. Ik verplicht onszelf om elke vijf kilometer te stoppen omdat ik vrees dat we er anders helemaal niet geraken.
De volgende dorpen zijn ook uitgestorven, geen kat te zien. Ligt het aan de hitte en zoekt iedereen koelere oorden op? Onze watervoorraad begint te slinken, maar ik had nog enkele blikjes drank in de tassen die nu meer dan ooit van pas komen. De wegen blijven lang en recht maar zijn nu zo smal dat we nog net naast elkaar kunnen fietsen. We komen een paar keer een soort nederzetting tegen die op de kaart zelfs niet vermeld staat. Het is niet meer dan een kleine verzameling van een soort tijdelijke permanente verblijven die zo gekozen zijn dat ze absoluut niet bij elkaar passen. We hebben sterk het gevoel dat ze op, of net over, het randje van illegaliteit zijn. Dat gevoel wordt versterkt als we voertuigen zonder nummerplaat zien staan. We zijn in de far west beland.
In de late namiddag belanden we terug in de beschaving als we ineens voor de drukke D933 staan. We weten dat we erover moeten, maar we weten ook dat hierna de beklimming van Parrisot wacht.
Een hindernis die zelfs met een racefiets menig wielertoerist voet aan grond doet zetten. We hebben honderd kilometer in de benen, zijn heter dan een mexicaanse peper en dragen tassen die ze bij Ryan-Air handenwrijvend in ontvangst zouden nemen wegens geld voor extra gewicht.
Maar wij zijn op pelgrimstocht, we moeten naar Lourdes en mogen niet opgeven. We durven het haast niet zeggen maar na vandaag volgen nog twee dagen fietsen en we zijn er.
We nemen die helling, dat laatste monster van de dag. Op onze allerkleinste versnelling, tegen amper zes per uur. Ik rij zo dicht tegen Jacky dat ik haar in geval van nood kan duwen. Ik zie ze zweten en zuchten en bij momenten kijkt ze onder haar stuur door.
Een klein duwtje en nog één en plots staan we hijgend boven.
‘Je bent een beest’ zeg ik tegen haar.
‘Water’ antwoordt ze.
We weten dat we nu bijna in Cazaubon zijn maar we willen nog even stoppen aan de Notre Dame des Cyclistes. Ik heb er over gelezen en er ooit een documentaire over gezien: een grote kapel, gebouwd door een fietsgekke pastoor en helemaal opgedragen aan het wielrennen.
Alle grote wielergoden zijn er ooit geweest en hebben één of andere wielertrui achtergelaten. We mogen ons na deze twee weken ook een wielergodje noemen en lassen een laatste stop in om de kapel te bezichtigen. We fietsen een heel eind over onverhard terrein en moeten de laatste honderden meters te voet doen terwijl we onze fietsen over een heuvelende weide duwen.
De parking aan de kapel is helemaal leeg maar zo ruim dat tijdens hoogseizoen hopen mensen tegelijkertijd kunnen parkeren.
De kapel zelf blijkt groter te zijn dan ik me kan herinneren uit boeken en televisie. Binnen probeer ik mijn trui te wisselen voor een gele trui van Anquetil maar de man blijkt ofwel een dwerg te zijn ofwel moet ik nog een paar maanden onafgebroken fietsen om dezelfde maat te krijgen.
Jacky gunt me deze stop volledig. Meer zelfs, ze maakt er zowaar een fotoreportage van.
Aan de ingang van de grote kapel zit een vrouw achter een tafeltje streng te kijken wat dat stelletje bezweette niet-Fransen in ‘haar’ heiligdom uitspookt.
Ze is duidelijk uitgekozen voor haar kordaat uiterlijk en misschien ook een beetje voor haar onverschrokkenheid. Ze roept Jacky op het matje.
‘Pas photographer!’ klinkt het heel duidelijk. Ik meen haar biceps te zien rollen.
Jacky is echter niet dat hele eind gekomen om zich makkelijk te laten afschepen. Ze kijkt de vrouw terloops aan, flitst duchtig verder en wint kostbare tijd door te doen alsof ze haar niet verstaat.
‘Pas pho-to-grapher!’ Articuleert de franse opnieuw terwijl ze een virtueel fototoestel gebruikt en afkeurend haar hoofd schudt.
‘Aah! (flits) Okee (flits)’ roept Jacky.
‘Geen foto’s?’
Ik zie de vrouw, die uiteraard geen nederlands verstaat, verwonderd kijken naar zoveel vermetelheid.
Ze zet zich schrap voor de volgende ronde maar Jacky is haar te snel af door nog snel een laatste foto te nemen. Daarna steekt ze het toestel met de allerliefste glimlach van de wereld weg.
De vrouw begint nu haar persoonlijke dingen in haar handtas te gooien, teken dat het bijna sluitingstijd is.
We gaan samen naar buiten en zien hoe ze met een reusachtige antieke bronzen sleutel de buitendeur sluit. Ze keurt ons geen blik meer waardig en stuurt haar Peugeotje in een stofwolk weg.
De laatste klim naar Cazaubon stond niet echt als moeilijk aangeschreven. Maar op een dag als vandaag, met deze hitte, is de lange gestage helling moordend. Iemand die deze blog volgt stuurde per mail vleugels door. Dit is het moment dat Jacky ze ook daadwerkelijk gebruikt. Op één of andere manier slaagt ze erin om zonder afstappen boven te geraken.
Als we gedoucht en opgefrist op het buitenterras van dit Chateau Bellevue zitten en klinken op een geslaagde dag durven we voor het eerst echt geloven dat Lourdes haalbaar is.
We klinken opnieuw, ditmaal op elkaars gezondheid.
En dan nog eens, gewoon omdat we dorst hebben.
A bientot