‘Pas op, ik lach er niet mee.’ Terwijl hij het zei kwam die grote glimlach tevoorschijn. Die typische smile waar hij een patent op had. Hoe breder de glimlach, hoe kleiner zijn pretoogjes werden.
‘Ik zie het,’ antwoordde ik. Mijn gezicht was altijd al te klein voor een glimlach van zijn formaat. Ik deed het dus veel bescheidener.
‘Serieus, spreken we het zo af?’ Hij bleef me aankijken en zijn au-serieux-level steeg meteen enkele graden. Hij nam een kort trekje aan zijn sigaar, een redelijk dikke Cubaan, en leunde voldaan tegen de rugleuning van de versleten zetel in mijn mancave. Zoals altijd zat ik in mijn favoriet zetel, een oude lederen driezitter. De kleur van oude cognac en krakend leder als je ging verzitten. We keken elkaar ernstig aan. Zijn wenkbrauw kwam een eindje boven zijn bril. Een teken dat het inderdaad menens was. Je kon zeggen wat je wilde van mijn vriend, maar op zo’n momenten zag hij er verdomd intelligent uit. Dat heb ik hem trouwens nooit gezegd.
Ik zette mijn glas whisky op het tafeltje tussen ons. De laatste jaren schakelden we tijdens onze mancave-gesprekken over van Jack naar een meer uitdagend merk. Nu stond er een fles Schots goud op tafel. Van een streek waar we ooit met de motor passeerden.
‘Dus…’ ik trok nu ook mijn ernstig gezicht op, ‘We spreken af dat als er iets met een van ons beiden gebeurt…’
‘…dat de andere dan met de moto van de andere achter de kist rijdt,’ maakte JP mijn zin af. En daar was weer die glimlach.
‘Dus als er iets met mij gebeurt, moet je met mijn Road King achter de wagen van de begrafenisondernemer rijden,’ ging ik verder. Het was geen vraag, maar een samenvatting van de gesprekken die we al eerder hadden. Als grap.
‘Klopt’ zei hij. ‘En als er iets met mij gebeurt dan zie ik u eindelijk eens met een apehanger rijden.’ Hij hield van een hoog stuur. Ik zocht het laag en breed.
Hij legde zijn sigaar in de asbak, spuugde in zijn hand en stak zijn hand uit. Ik spuugde in mijn hand. Met meer gebaar dan spuug. We gaven elkaar een stevige handdruk, namen onze glazen en klonken op onze afspraak. Een stevigere belofte bestond niet.
‘Jong, dat gaat chique zijn. Stel je voor, die moto van u achter uw kist op weg naar de eeuwige jachtvelden. De allerlaatste rit die we samen doen.’
En zo fantaseerden we nog een tijdje verder. Na het volgend glas regelden we ook nog een escorte van een hoop andere moto’s. Ze mochten ons immers daarboven horen aankomen. We hielden wel van een beetje overdrijving. We zagen onszelf als kromme tachtigers achter elkaar rijden. Eentje liggend en de andere krakend op de moto.
‘We hebben een afspraak,’ was de afronding van dit onderwerp. We gingen over naar het plannen van een nieuwe trip.
Wist ik toen veel, dat ik deze belofte ooit echt en veel te snel zou moeten nakomen.
‘Ik zie het,’ antwoordde ik. Mijn gezicht was altijd al te klein voor een glimlach van zijn formaat. Ik deed het dus veel bescheidener.
‘Serieus, spreken we het zo af?’ Hij bleef me aankijken en zijn au-serieux-level steeg meteen enkele graden. Hij nam een kort trekje aan zijn sigaar, een redelijk dikke Cubaan, en leunde voldaan tegen de rugleuning van de versleten zetel in mijn mancave. Zoals altijd zat ik in mijn favoriet zetel, een oude lederen driezitter. De kleur van oude cognac en krakend leder als je ging verzitten. We keken elkaar ernstig aan. Zijn wenkbrauw kwam een eindje boven zijn bril. Een teken dat het inderdaad menens was. Je kon zeggen wat je wilde van mijn vriend, maar op zo’n momenten zag hij er verdomd intelligent uit. Dat heb ik hem trouwens nooit gezegd.
Ik zette mijn glas whisky op het tafeltje tussen ons. De laatste jaren schakelden we tijdens onze mancave-gesprekken over van Jack naar een meer uitdagend merk. Nu stond er een fles Schots goud op tafel. Van een streek waar we ooit met de motor passeerden.
‘Dus…’ ik trok nu ook mijn ernstig gezicht op, ‘We spreken af dat als er iets met een van ons beiden gebeurt…’
‘…dat de andere dan met de moto van de andere achter de kist rijdt,’ maakte JP mijn zin af. En daar was weer die glimlach.
‘Dus als er iets met mij gebeurt, moet je met mijn Road King achter de wagen van de begrafenisondernemer rijden,’ ging ik verder. Het was geen vraag, maar een samenvatting van de gesprekken die we al eerder hadden. Als grap.
‘Klopt’ zei hij. ‘En als er iets met mij gebeurt dan zie ik u eindelijk eens met een apehanger rijden.’ Hij hield van een hoog stuur. Ik zocht het laag en breed.
Hij legde zijn sigaar in de asbak, spuugde in zijn hand en stak zijn hand uit. Ik spuugde in mijn hand. Met meer gebaar dan spuug. We gaven elkaar een stevige handdruk, namen onze glazen en klonken op onze afspraak. Een stevigere belofte bestond niet.
‘Jong, dat gaat chique zijn. Stel je voor, die moto van u achter uw kist op weg naar de eeuwige jachtvelden. De allerlaatste rit die we samen doen.’
En zo fantaseerden we nog een tijdje verder. Na het volgend glas regelden we ook nog een escorte van een hoop andere moto’s. Ze mochten ons immers daarboven horen aankomen. We hielden wel van een beetje overdrijving. We zagen onszelf als kromme tachtigers achter elkaar rijden. Eentje liggend en de andere krakend op de moto.
‘We hebben een afspraak,’ was de afronding van dit onderwerp. We gingen over naar het plannen van een nieuwe trip.
Wist ik toen veel, dat ik deze belofte ooit echt en veel te snel zou moeten nakomen.